Burgerschap – brandpunt van de stichtingsprocedure

In het artikel “Burgerschap – brandpunt van de stichtingsprocedure” geven Jochem Streefkerk en Nicole van Rens een analyse van de rol van burgerschapsonderwijs in de procedure voor het stichten van nieuwe basisscholen en middelbare scholen. Daarbij komen zowel juridische als onderwijsinhoudelijke aspecten van de burgerschapsopdracht aan bod. Het artikel roept op tot een heroverweging van de huidige invulling van de burgerschapsopdracht in de stichtingsprocedure. Door de open normen ontstaat er een discrepantie tussen de wetgeving en de praktische toepassing ervan, wat kan leiden tot ongelijkheid en willekeur. Een duidelijker en consistenter wettelijk kader is noodzakelijk om de kwaliteit en voorspelbaarheid van de stichtingsprocedure te waarborgen.

Historische Achtergrond en Wetgeving
De burgerschapsopdracht is sinds de invoering ervan in 2006 onderwerp van discussie geweest, vooral omdat het concept lastig te definiëren en te reguleren is. De oorspronkelijke opdracht, zoals geïntroduceerd in 1981 voor het basisonderwijs en in 1998 voor het voortgezet onderwijs, richtte zich op het multiculturele aspect van de samenleving. In de loop der jaren is deze opdracht geëvolueerd, met name door wetswijzigingen in 2006 en recentelijk in 2021. Deze laatste wijzigingen beogen een duidelijkere en meer samenhangende invulling van burgerschap in het onderwijs, gericht op de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, sociale cohesie en het respect voor verschillen. Daar is op af te dingen, zoals blijkt uit het artikel.

De stichtingsprocedure en de rol van burgerschap
De procedure voor het stichten van een nieuwe school omvat verschillende stappen, waaronder een belangstellingsmeting, verschillende procedurele en inhoudelijke eisen, en een advies van de Inspectie van het Onderwijs aan de minister. De belangstellingsmeting is soms op zich al een obstakel voor initiatiefnemers. Initiatiefnemers moeten daarnaast een gedetailleerde aanvraag indienen waarin ze het voorgenomen beleid omtrent kwaliteitsindicatoren, waaronder burgerschap, beschrijven.

Hoewel de wet stelt dat scholen slechts een algemeen (kwaliteits)beleid ten aanzien van burgerschap hoeven te beschrijven, blijkt in de praktijk dat de eisen veel verder gaan. De Inspectie vraagt om een uitgebreide beschrijving van een onderwijsprogramma voor burgerschap, inclusief concrete leerdoelen en een samenhangende aanpak. Dit gaat verder dan wat de wet voorschrijft, wat kan leiden tot afwijzingen van aanvragen op basis van criteria die niet expliciet in de wet zijn vastgelegd.

Reflectie en aanbevelingen
De auteurs constateren dat de huidige praktijk rondom de burgerschapsopdracht in de stichtingsprocedure problematisch is, vooral vanwege de vage en open normen zoals ‘actief burgerschap’ en ‘sociale cohesie’. Deze normen zijn moeilijk te duiden en leiden tot onduidelijkheid en frustratie onder initiatiefnemers. Om deze problemen aan te pakken, adviseren de auteurs om deze normen ofwel duidelijker te definiëren in wetgeving of om ze duidelijk te positioneren als onderdeel van de stimulerende taak van de inspectie, zonder harde afrekening in de stichtingsprocedure. Daarnaast pleiten ze voor meer voorspelbaarheid en eenduidigheid in de regelgeving om willekeurige handhaving te voorkomen en om het proces van schoolstichting transparanter te maken.

Het artikel roept op tot een heroverweging van de huidige invulling van de burgerschapsopdracht in de stichtingsprocedure. Door de open normen ontstaat er een discrepantie tussen de wetgeving en de praktische toepassing ervan, wat kan leiden tot ongelijkheid en willekeur. Een duidelijker en consistenter wettelijk kader is noodzakelijk om de kwaliteit en voorspelbaarheid van de stichtingsprocedure te waarborgen.

Lees de hele bijdrage hieronder.