Op dinsdag 10 mei 2023 is het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid van minister Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, gepubliceerd voor internetconsultatie. Het hoofddoel is “alle bekostigde scholen en besturen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs strategisch personeelsbeleid te laten voeren” om de personeelsproblemen in het onderwijs op te lossen. De vraag is welk probleem dit wetsvoorstel daadwerkelijk oplost en wat het wetsvoorstel toevoegt.
Wat stelt Wiersma voor? Ten eerste om de verplichting op te nemen het strategisch personeelsbeleid te koppelen aan het onderwijskundig beleid, dat regelmatig moet worden geëvalueerd. Wiersma stelt daarnaast voor om in de sectorwetten onder andere bepalingen op te nemen over de verplichting om een vast contract aan te bieden na één tijdelijk contract van maximaal 12 maanden, waarbij voor alle contracten een minimum arbeidsduur geldt van 0,8fte. Tenzij er zwaarwegende onderwijsbelangen in het geding komen of de werknemer zelf minder wil werken én hier schriftelijk om verzoekt. Ten slotte moet externe inhuur worden beperkt, door voor te schrijven dat maximaal 5% van de bekostiging aan flexwerkers mag worden uitgegeven.
De vraag is welk probleem dit wetsvoorstel daadwerkelijk oplost en wat het wetsvoorstel toevoegt. Goed personeel en goed personeelsbeleid is een voorwaarde voor goed onderwijs, aldus de toelichting bij het wetsvoorstel. Dat onderschrijven we. Maar de voorgestelde formulering van de wet voegt weinig toe. Strategisch personeelsbeleid wordt door de meeste schoolbesturen al gehanteerd, al dan niet op basis van cao-verplichtingen. En het is in het funderend onderwijs al uitgangspunt dat op proef een tijdelijk contract van maximaal 12 maanden wordt aangeboden, waarna een contract voor onbepaalde tijd volgt. Ja, dat laatste wordt met dit wetsvoorstel dwingender en juist dat is hier van belang.
De Minister toont namelijk aan dat hij maximaal wil sturen (lees: bepalen), waarbij voorbijgegaan wordt aan de huidige praktijk in het funderend onderwijs. Die sector is al “kampioen vaste contracten” (88% van de leerkrachten in het PO heeft een vast contract; 80% van de docenten in het VO). Ook gaat het wetsvoorstel voorbij aan de decentralisatie van de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden in het onderwijs, waarbij werkgevers – binnen gestelde kaders – gaan over de arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken worden vastgelegd in de cao. Het doorbreken van die systematiek kan een politieke keuze zijn, maar dat vraagt dan wel om deugdelijke(r)onderbouwing. Het sluit in ieder geval wel aan bij de aangenomen motie om de minister voortaan rechtstreeks met de vakbonden te laten onderhandelen over één cao voor het funderend onderwijs…
Dan de verplichting om maximaal 5% van de bekostiging aan flexwerkers uit te geven. Menig schoolbestuur zou waarschijnlijk graag niets uitgeven aan duurdere flexwerkers (zie het enorm hoge percentage medewerkers met vaste contracten), maar in de huidige krappe arbeidsmarkt is het soms kiezen tussen twee kwaden: geef je (veel) meer uit aan flexwerkers of moet een klas naar huis gestuurd worden? Ook los van deze inhoudelijke kritiek, wordt in ieder geval door de VO-raad hardop afgevraagd of de sector niet al voldoet aan deze norm.
Hoe ga je het personeelstekort binnen het onderwijs dan daadwerkelijk te lijf? Het vraagt ruimte voor schoolbesturen om in te kunnen spelen op hun eigen situatie, op de situatie per school. Dat bereik je niet met wetgeving dat niet heel veel nieuws toevoegt en weinig ruimte laat voor eigen verantwoordelijkheid en differentiatie door schoolbesturen. Overbodig en knellend. Dat bereik je wel door scholen én schoolbesturen, als werkgever, in positie te brengen om die verantwoordelijkheid te nemen. Samen met betrokkenheid en creativiteit van (HR-)deskundigen. Ja, daar kunnen regels en gesprekken bij helpen. Maar aan het oplossen van personeelsproblemen in het onderwijs zien wij dit wetsvoorstel niet bijdragen.