Staken tegen werkdruk in het VO?

De cao-onderhandelingen in het voortgezet onderwijs zijn afgebroken vanwege een meningsverschil over de aanpak van de te hoge werkdruk. Kort gezegd: de werkgevers willen dat er op schoolniveau afspraken over het verminderen van werkdruk worden gemaakt; de werknemers willen landelijk maxima stellen aan de onderwijstijd van docenten. Een impasse. De vakbonden hebben acties aangekondigd (link), waarna de VO-Raad de vakbonden heeft uitgenodigd om terug te keren aan de onderhandelingstafel (link). Of er daadwerkelijk zal worden gestaakt is nog de vraag, ook omdat de acties zijn aangekondigd voor december/januari, waarmee wat tijd is gekocht.

Maar stel dat er stakingsacties plaatsvinden, welke rechten en plichten gelden er dan op dat moment? Wat kunnen onderwijsorganisaties (in dit geval binnen het VO) verwachten, en waar moeten ze op letten? In deze blog bespreken we de impact van stakingen op onderwijsorganisaties, de rechten en plichten van werkgevers en werknemers en hoe je als onderwijsorganisatie je kunt voorbereiden op de aankomende periode.

Wanneer mogen werknemers staken? Wat betekent dit voor onderwijsorganisatie?

Stakingen zijn vaak het gevolg van geschillen rondom cao-onderhandelingen, en ze kunnen spontaan plaatsvinden (een “wilde staking”) of georganiseerd worden door vakbonden (een “georganiseerde staking”). Het Europees Sociaal Handvest (“ESH”) erkent het recht op staken als een fundamenteel recht. Dit houdt in dat werknemers mogen staken om hun positie in onderhandelingen te versterken. De Hoge Raad heeft bepaald dat een staking alleen is toegestaan als deze redelijkerwijs bijdraagt aan de onderhandelingen. Hoewel deze drempel laag is, kan een rechter een staking verbieden als deze disproportionele schade of risico’s oplevert, bijvoorbeeld risico’s voor de veiligheid of bedrijfsvoering van een organisatie.

Wat zijn de gevolgen voor onderwijsorganisatie bij stakingen?

Voor een onderwijsorganisatie kunnen stakingen grote impact hebben, van onderbroken lesroosters tot extra organisatorische uitdagingen. Bij een staking heeft de werkgever geen verplichting om het loon van stakende medewerkers door te betalen en er is geen recht op een vervangende uitkering. Wel kunnen vakbondsleden een beroep doen op de eventuele stakingskas van de desbetreffende vakbond wanneer een werkgever het loon niet heeft doorbetaald.

Niet alle medewerkers zullen aan de staking willen deelnemen. Werknemers die wel willen werken, de zogenaamde ‘werkwilligen’, hebben bij georganiseerde stakingen geen recht op loon als zij door de staking niet kunnen werken. Een georganiseerde staking wordt namelijk geacht in de risicosfeer van alle werknemers te liggen, omdat deze volgens de Hoge Raad worden gevoerd in het belang van alle werknemers. Voor de werkwilligen geldt dat zij – net als voor de stakers – een uitkering uit de stakingskas kunnen ontvangen, maar alleen indien zij lid zijn van een vakbond.

Werkwilligen die door een wilde staking worden verhinderd om werkzaamheden te verrichten, behouden volgens de Hoge Raad wel hun loonaanspraak. Een dergelijke situatie valt namelijk in de risicosfeer van de werkgever. 

Welke opties hebben onderwijsorganisatie bij een staking?

Onderwijsorganisaties moeten rekening houden met het zogeheten onderkruipersverbod, dat hen verbiedt om tijdens een staking nieuwe uitzendkrachten of personeel van buitenaf (zoals zzp’ers) in te zetten om de gevolgen van de staking op te vangen. Wel kunnen ze binnen hetzelfde concern personeel herverdelen om zo goed mogelijk de continuïteit van de lessen te waarborgen. Personeel dat heeft aangegeven niet te zullen staken, kan worden verzocht om extra te werken op de stakingsdag. Een medewerker die niet meedoet aan de staking mag echter niet verplicht worden om bijvoorbeeld een klas van een stakende leraar over te nemen; vrijwilligheid staat voorop.

Het aanbieden van financiële prikkels om personeel te ontmoedigen om te staken, zoals antistakingspremies, is niet toegestaan. Dit betekent dat scholen in sommige gevallen tijdelijk stil kunnen komen te liggen.

Toch hebben onderwijsorganisaties, zoals eerder aangegeven, ook mogelijkheden om actie te ondernemen. Een werkgever kan de rechter vragen om een staking te verbieden of te beperken, bijvoorbeeld wanneer de staking een te grote impact heeft op de bedrijfsvoering of niet proportioneel is in relatie tot het conflict. De rechter kijkt daarbij naar factoren zoals de omvang van de staking, de (financiële) schade, de gevolgen voor de leerlingen en of de staking tijdig is aangekondigd en een laatste redmiddel is. De Hoge Raad heeft in het Amsta-arrest bepaald dat bij die toets relevant is of de staking personen raakt met een bijzondere kwetsbaarheid, waarbij ook uitdrukkelijk jeugdigen worden genoemd.[1] Dit roept de vraag of stakingen in het funderend onderwijs eerder kunnen worden verboden door de rechter ter bescherming van de leerlingen. Vooralsnog lijkt de rechtspraak niet die lijn te volgen. In een zaak waarin de chauffeurs van leerlingenvervoer voor speciaal onderwijs wilden staken was volgens het Hof Amsterdam het voor een enkele dag niet kunnen volgen van onderwijs maatschappelijk gezien geen dringend noodzakelijke inperking van het stakingsrecht. Ook het feit dat de staking tijdig aangekondigd was, speelde mee in de rechtmatigheidstoets van het hof. De rechtbank had in deze zaak echter anders geoordeeld: ondanks dat de rechtbank mee had genomen dat sommige ouders en leerlingen achter de acties stonden, woog het maatschappelijk belang dat de kwetsbare leerlingen die voor hun schoolgang zijn aangewezen op leerlingenvervoer, ook daadwerkelijk naar school kunnen gaan meer mee.[2]

Voorbereiding op de komende maanden 

Met de mogelijke stakingen en de vertraging in de cao-onderhandelingen moeten onderwijsorganisaties voorbereid zijn op diverse scenario’s. Dit betekent het maken van plannen voor de continuïteit van het onderwijs, het in beeld hebben van rechten en plichten van het personeel en het innemen van een standpunt over al dan niet doorbetalen van het loon, en het tijdig en actief informeren van ouders en de (G)MR.

Er dient ook nagedacht te worden over hoe een onderwijsorganisatie eventueel vormgeeft aan de opvang van leerlingen als het niet mogelijk is om de lessen te continueren. De minister van Onderwijs zei daarover eerder in 2011, ten aanzien van het primair onderwijs[3]: “Als blijkt dat er ouders zijn die geen enkele mogelijkheid hebben om hun kinderen op die dag op te (laten) vangen, dan is het schoolbestuur er verantwoordelijk voor dat er gedurende de dag passende opvang wordt georganiseerd, desnoods via externe buitenschoolse opvang (…)”  En ten aanzien van het voortgezet onderwijs: “Schoolbesturen moeten bij staking een alternatief, zoals een noodrooster, regelen.”

Onderwijstijd inhalen?

De vraag is natuurlijk wel of onderwijsinstellingen niet in een overmachtsituatie worden geplaatst, door een staking waar zij geen of weinig invloed op hebben. Wij zouden stellen dat onderwijsinstellingen uiteindelijk (regulier) worden afgerekend op de vraag of leerlingen hun ontwikkeling op een passende, continue manier hebben kunnen doorlopen. En niet of zij feitelijk elke dag op school hebben kunnen doorbrengen. Een staking is daarbij op zichzelf geen excuus om de onderwijstijd niet te halen, maar doorgaans hebben scholen voldoende onderwijstijd geprogrammeerd, waardoor dit geen probleem vormt. De krapte op de arbeidsmarkt, waardoor vacatures niet vervuld kunnen worden, is wat dat betreft een groter risico.

Resumerend

Het geschil tussen de VO-Raad en de vakbonden lijkt zich vooral te richten op de vraag hoe het verminderen van werkdruk vorm kan krijgen en niet of dat nodig is. Hierbij lijken de vakbonden te zoeken naar zekerheid en uitwerking in de cao, terwijl de VO-Raad stelt dat de cao steeds ingewikkelder en complexer is geworden en daar een kentering in nodig is. Dit laatste delen wij, gebaseerd op ervaringen met starre voorschriften op vele details. Natuurlijk staan wij vooral werkgevers bij en wij zijn door die ervaringen gekleurd; maar ook vanuit werknemersperspectief zien wij de voordelen ervan in om het accent in komende arbeidsvoorwaardenpakketten meer te leggen op flexibiliteit en lokaal maatwerk, dan op aanvulling van centraal opgelegde regels. Dat sluit ook aan op de initiatieven om de beroepsgroep als collectief en de docent als individu op tal van manieren serieuzer te nemen en meer verantwoordelijkheid te geven. Gaat dat leiden tot meer verschillen? Ongetwijfeld. Is dat problematisch? Dat is de fundamentele vraag. Onzes inziens is dat niet problematisch en stakingen lijken daarom wat ons betreft geen oplossing, te meer nu cao-partijen allemaal het probleem van een te hoge werkdruk onderkennen. Het lijkt ons mogelijk en wenselijk om een gesprek te voeren over het die fundamentele vraag: wat verwacht je van een cao? Of sociale partners daartoe in staat zijn, volgen wij met interesse.


[1] ECLI:NL:HR:2015:1687 (FNV/Amsta). 

[2] Gerechtshof Amsterdam 25 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1644, r.o. 4.8.

[3] Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, aanhangsel van de Handelingen, 2218, p. 2.