“Staat van het Onderwijs 2024” gepubliceerd

Op 17 april 2024 is de jaarlijkse Staat van het Onderwijs gepubliceerd. Het biedt een overzicht van trends en ontwikkelingen in het onderwijsstelsel en de onderwijssectoren, zoals waargenomen door de Inspectie van het Onderwijs. Het opstellen van een dergelijk verslag is een grondwettelijke verplichting voor de overheid.

Hoewel het rapport van 120 pagina’s niet tot één blog is te reduceren, hebben wij hieronder een greep gedaan uit de conclusies per thema. Over verschillende van de onderwerpen die aan bod komen, heeft ons kantoor zich eerder uitgesproken. De weergave hieronder bevat echter bewust geen reactie op de door de Inspectie gepresenteerde bevindingen. Roepen de bevindingen van de Inspectie vragen op, neem dan contact op met één van onze experts.

Gelijke kansen onder druk

In het rapport is veel aandacht voor gelijke kansen in het onderwijs: die staan volgens de Inspectie onder druk door verschillen in onderwijskwaliteit in het funderend onderwijs en verschillen in doorstroommogelijkheden in het vervolgonderwijs. Bij de presentatie werden verschillende waarschuwingen geuit. Onderwijsvrijheid mag niet verworden tot vrijblijvendheid. En de kwaliteitsimpuls die zo nodig wordt geacht, wordt duidelijk gefrustreerd door het tekort een leraren en schoolleiders.

Samenvatting Staat van het Onderwijs

De opbouw van de Staat van het Onderwijs is dit jaar anders dan voorgaande jaren. Waar voorgaande jaren de ontwikkelingen per sector werden beschreven, wordt dit nu gedaan aan de hand van thema’s: onderwijskwaliteit, basisvaardigheden, kansengelijkheid, welbevinden, passend onderwijs en onderwijsprofessionals. 

Deze thematische benadering sluit aan bij een beweging die zich bijvoorbeeld ook langzaam aftekent in de ambtelijke organisatie van het ministerie. Doel is dat het perspectief van een leerling of student binnen het thema inzichtelijk wordt. Per thema zijn aanbevelingen geformuleerd voor onderwijsinstellingen en de overheid. 

Thema ‘Kwaliteit van het onderwijs’

  • Iets meer dan 20% van de scholen in het funderend onderwijs is als onvoldoende of zeer zwak beoordeeld door de Inspectie. Daar bestaan grote zorgen om.
  • De bestuurlijke kwaliteitszorg is bij een kwart van de onderzochte besturen in het funderend onderwijs onvoldoende. Aan besturen wordt gevraagd een betere vertaalslag van ambities naar concrete doelen te maken en die vervolgens samen met de scholen de doelen realiseren.
  • Niet voor elke leerling zijn passende voorzieningen beschikbaar en de verantwoordelijkheid om daar verandering in aan te brengen wordt vooral belegd bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Zij moeten zorgen voor voldoende voorzieningen, verantwoording van besteding van middelen en sturing op een doelmatige besteding van middelen.
  • Een derde van de onderzochte samenwerkingsverbanden is onvoldoende bevonden, met name vanwege tekortkomingen in het systeem van kwaliteitszorg of de bestuurscultuur.
  • Voor duurzame onderwijsverbetering is structurele financiering van belang. Sommige besturen zijn op dit moment erg afhankelijk van incidentele middelen, tot meer dan 30% van hun inkomsten. 
  • In het hoger onderwijs voldoen bijna alle opleidingen aan de basiskwaliteit. 
  • Veel studenten zijn onbekend met het bestaan van de opleidingscommissie (onderdeel van de medezeggenschap binnen bekostigde instellingen voor hoger onderwijs). Dit wordt als zorgelijk gezien, omdat het de kracht van de opleidingscommissie als medezeggenschapsorgaan ondergraaft.

Thema ‘Basisvaardigheden’

  • De daling van leesvaardigheid is sterker dan in eerdere jaren en in andere landen. 
  • In het voortgezet onderwijs staat het niveau van rekenen en wiskunde onder druk en is een daling van de burgerschapscompetenties zichtbaar. 1 op de 7 leerlingen heeft geen kennis van basale begrippen, zoals ieders gelijkheid voor de wet of het belang van geheime stemmingen bij verkiezingen.

Thema Kansengelijkheid en schoolloopbanen’

  • Niet elke leerling krijgt op iedere school evenveel kans om in voldoende mate de basisvaardigheden te leren beheersen. Ook zijn kansen van gelijk geschikte leerlingen niet altijd gelijk op de verschillende selectie- en schakelmomenten tijdens de schoolloopbaan. Deze ongelijkheid pakt regionaal verschillend uit, treft vaak dezelfde groepen leerlingen en studenten en hangt soms samen met school- en opleidingsverschillen.
  • Basisschooladviezen worden nog steeds niet altijd bijgesteld als de uitslag van de doorstroomtoets (voorheen centrale eindtoets) hoger uitpakt dan het schooladvies. 
  • Mbo-instellingen verschillen van elkaar in hun plaatsing van studenten. Binnen de ene instelling is het percentage vmbo-k-gediplomeerden dat op mbo niveau-4 begint groter dan op de andere.
  • In de doorstroom van hbo naar wo zijn er verschillen tussen instellingen. Bijna een kwart van de wo-masteropleidingen is niet toegankelijk voor hbo-gediplomeerden.
  • Er is een groeiende vraag naar onderwijsplaatsen voor nieuwkomers. Deze plaatsen zijn niet altijd beschikbaar of van voldoende kwaliteit. Jongeren van 16 jaar en ouder krijgen soms niet de kans te starten in een internationale schakelklas.
  • Het beleid in het mbo ten aanzien van stagediscriminatie staat nog in de kinderschoenen.

Thema ‘Welbevinden en (sociale) veiligheid’

  • De sociale veiligheid is op de meeste scholen/opleidingen voldoende en de meeste leerlingen en studenten voelen zich veilig. Maar niet alle groepen leerlingen en studenten (zoals bijvoorbeeld zoals LHBTIQ+-leerlingen) voelen zich veilig en/of prettig op school.
  • In de hele sector zijn NP-Onderwijsmiddelen ingezet om welbevinden te bevorderen. De helft van de jongeren zegt aandacht voor welbevinden niet te ervaren.
  • In het funderend onderwijs lijkt het veiligheidsbeleid op bijna alle scholen op orde te zijn. 
  • Wat betreft de beleving van sociale veiligheid bestaan verschillen tussen scholen. Po-scholen waar leerlingen een hoger welbevinden en hogere sociale veiligheid ervaren, liggen vaker in het oosten en noorden van het land dan in de Randstad. In het vo zijn er verschillen naar schoolsoort: leerlingen in de brugklas en op vwo-afdelingen ervaren een hoger welbevinden dan leerlingen op vmbo- en havo-afdelingen, en deze afdelingsverschillen zijn er in iets mindere mate ook in de ervaren sociale veiligheid.
  • Veel mbo-studenten kampen met eenzaamheid en angsten.
  • Volgens jongeren moet de school meer aandacht hebben voor de persoonlijke en sociaal-emotionele ontwikkeling.
  • Informatie over vertrouwenspersonen en de klachtenregeling is vaak summier in hoger onderwijs.
  • Er is een toename van meldingen bij vertrouwensinspecteurs, de ernst van meldingen over fysiek geweld neemt toe en pesten neemt toe. 

Thema ‘Passend Onderwijs’

  • Naar schatting heeft 10% van de leerlingen in het regulier funderend onderwijs een extra ondersteuningsbehoefte. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het hoger onderwijs (ho) ligt dit aandeel nog wat hoger. Dit heeft vooral te maken met een bredere definitie van ondersteuningsbehoeften.
  • De kwaliteit van de plannen, de uitvoering en de evaluatie van de extra ondersteuning moet in alle sectoren van het funderend onderwijs beter. Besturen en scholen moeten hier beter op sturen.
  • Samenwerkingsverbanden kunnen de tijdelijkheid van het gespecialiseerd onderwijs centraler stellen en steeds de afweging maken of en met welke ondersteuning een leerling naar het regulier onderwijs (terug) kan.
  • Maatwerkmogelijkheden om leerlingen te ondersteunen, zoals afwijking van onderwijstijd en het inrichten van speciale voorzieningen, worden onvoldoende benut.
  • De helft van de ontwikkelingsperspectieven (opp) voor leerlingen in het basisonderwijs en vmbo voldoen niet aan de wettelijke vereisten. Ook stellen scholen niet altijd een opp op voor leerlingen die extra ondersteuning ontvangen.
  • Samenwerkingsvormen tussen het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs vergroot de diplomakansen. 
  • Studenten in het mbo met een ondersteuningsbehoefte zijn overwegend tevreden over de extra ondersteuning die zij hebben gekregen of de aanpassingen die zijn gedaan in de opleiding of de beroepspraktijkvorming. Aandachtspunt is dat maar een derde van de studenten met ondersteuningsbehoefte aangeeft extra ondersteuning te hebben gekregen.

Thema ‘Onderwijsprofessionals’

  • De tekorten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs zijn groot en zullen op termijn niet afnemen. De basisscholen met een uitdagende leerlingenpopulatie en het (voortgezet) speciaal onderwijs hebben de grootste tekorten.
  • Het werkplezier in het onderwijs is hoog, maar werkdruk is een reden voor leraren en schoolleiders om het onderwijs te verlaten.
  • Instellingen moeten de professionaliseringsbehoefte van hun docenten beter faciliteren en stimuleren.

Bestuurlijke reactie

De ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben de Staat van het Onderwijs met een brief aangeboden aan de Staten-Generaal (zoals verplicht in artikel 8 lid 2 van de Wet op het onderwijstoezicht). Zij geven aan zich wat betreft het beleid te willen richten op een meerjarig perspectief om verandering in het onderwijs in gang te zetten. Als voorbeeld wordt het Masterplan basisvaardigheden benoemt, dat er richting het schooljaar 2027/2028 voor moet zorgen dat alle leerlingen de basisvaardigheden op voldoende niveau beheersen. Met onder andere dit Masterplan en de Agenda Kansengelijkheid en de aanpak van het lerarentekort wil de regering meer regie nemen in de belangrijkste uitdagingen in het onderwijs. Ook onderschrijven de ministers het belang van structurele bekostiging voor structurele taken.