Eerste Kamer stemt in met Wet Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs

Op 6 juni 2023 stemde de Eerste Kamer in met het wetsvoorstel ‘Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs’ – alleen de SGP stemde tegen. De wet gaat naar verwachting per 1 augustus 2023 in. De wet verruimt de wettelijke gronden om een ministeriële aanwijzing te geven en introduceert de mogelijkheid van een zogenaamde spoedaanwijzing. Beide punten lichten wij kort toe. Voor de geïnteresseerde lezer verwijzen wij naar de (zeer uitgebreide) parlementaire geschiedenis en de (prettig beknopte) historie van de aanwijzingsbevoegdheid, in een voorlichtingsbrief van de Raad van State.

Uitbreiding gronden voor aanwijzing

Met de nieuwe wet worden twee situaties toegevoegd aan de wet, om te definiëren wanneer sprake is van ‘wanbeheer’ en (dus) een ministeriële aanwijzing kan worden gegeven. Het gaat om de situaties waarin schoolbesturen (1) handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, en (2) structureel of flagrant handelen in strijd met de burgerschapsopdracht. De zorgplicht voor de veiligheid en de burgerschapsopdracht zijn open wettelijke opdrachten aan schoolbesturen – en juist die open normen gaven en geven aanleiding tot veel discussie. Want wanneer wordt een open norm geschonden? Kort gezegd zal een aanwijzingsbesluit dat zich baseert op deze gronden, sterk gemotiveerd moeten worden om stand te houden. Een incidentele overtreding is niet voldoende. Dat blijkt al uit de tekst ter zake de burgerschapsopdracht (“structureel” handelen) en blijkt – aldus de Raad van State – ook uit de aard van de zorgplicht voor de veiligheid: “Dat betekent dat er in de meeste gevallen niet valt te ontkomen aan nader onderzoek, waarbij de Inspectie met grote terughoudendheid moet toetsen. Er bestaat anders immers het risico dat te snel en tot schade van het onderwijs wordt ingegrepen.” (Kst. I 2022–2023, 35 920, H, p. 9)

Alhoewel in alle wetten de aanwijzingsbevoegdheid wordt ‘geactualiseerd’, gelden deze twee nieuwe gronden alleen voor het funderend onderwijs (nieuwe artikelen 153 Wpo, 132 Wec, 3.38 Wvo 2020, 3.1.5 Web, 9.9a Whw).

Introductie spoedaanwijzing

Voor alle voor alle onderwijssectoren wordt verder de mogelijkheid van een spoedaanwijzing geïntroduceerd, in die situaties waarin (1) een schoolbestuur handelt in strijd met de onderwijswet, (2) daaruit een wezenlijk vermoeden van wanbeheer kan worden afgeleid en (3) de aanwijzing onverwijlde spoed heeft.

De spoedaanwijzing heeft gedurende de parlementaire behandeling verschillende vormen (en reikwijdtes) gekend. Onder de huidige minister is de reikwijdte weer wat uitgebreid. Zo mag een spoedaanwijzing bij een “wezenlijk” vermoeden worden gebruikt. Dat was eerder een “ernstig” vermoeden (de minister wilde dit verruimen naar een “redelijk” vermoeden, maar paste dit na debat met de Kamer aan naar “wezenlijk”). Uit de debatten blijkt dat voor een wezenlijk vermoeden “met een substantiële mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat een nog te verrichten onderzoek het oordeel van wanbeheer zou opleveren.” Daarnaast mag de spoedaanwijzing na de eerste periode met nog eens maximaal zes maanden worden verlengd. Die mogelijkheid was eerder juist geschrapt, na advies van de Raad van State.

Voor een spoedprocedure gelden minder (procedurele) voorschriften of kortere termijnen in vergelijking met een reguliere aanwijzing (denk aan dagen, in plaats van maanden).

Kritisch over persbericht

“Minister Dennis Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) heeft vanaf volgend schooljaar meer mogelijkheden om in te grijpen bij ernstige misstanden op scholen.” Zo luidt de eerste zin van het persbericht omtrent de aangenomen Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs. Wij zijn eerder kritisch geweest op deze minister en zijn manier van handelen. Ook in het recente persbericht wordt een toon gekozen die niet past bij een zo vergaand middel als nu in de wet wordt opgenomen: alsof een op de persoon van deze minister toegesneden bevoegdheid wordt geïntroduceerd. Gelet op de opmerkingen die in het parlement en door de Raad van State zijn gemaakt, om toch vooral terughoudend met de nieuwe bevoegdheid om te gaan, zou een meer institutionele benadering niet hebben misstaan. Zelfs – of juist – nu algemeen bekend is dat deze minister hecht aan een zekere profilering in de media.