Wetsvoorstel internationalisering in balans moet beter worden uitgewerkt; Universiteiten komen met voorlopige maatregelen

Op 6 februari 2024 heeft de Onderwijsraad op verzoek van demissionair minister Dijkgraaf advies uitgebracht over het Wetsvoorstel Wet internationalisering in balans (‘wetsvoorstel’). Met dit wetsvoorstel wil de minister zowel de hoge instroom van internationale studenten als de ‘verengelsing’ van het hoger onderwijs aanpakken. Op de wijze waarop de minister dit wil doen, kreeg hij eerder veel kritiek van (voornamelijk) universiteiten, waar de genoemde kwesties vooral spelen. Ook de Onderwijsraad is kritisch op het wetsvoorstel en adviseert de minister om het wetsvoorstel op punten nader uit te werken. Op 8 februari 2024 kondigden de gezamenlijke universiteiten aan met eigen, tijdelijke maatregelen te komen, binnen de bestaande wettelijke kaders.

Advies Onderwijsraad

De Onderwijsraad meent dat het wetsvoorstel onvoldoende transparant is over wat wordt beoogd met de voorgestelde maatregelen en de middelen die daartoe worden ingezet. Ook bevat het wetsvoorstel geen uitsluitsel over hoe de maatregelen uitpakken voor de kwaliteit en toegankelijkheid van onderwijs en onderzoek in het hoger onderwijs. De raad waarschuwt daarom voor de invoering van maatregelen die onvoldoende zijn onderbouwd en waarvan de gevolgen niet goed in beeld zijn. Daarbij wijst de Onderwijsraad specifiek op de mogelijke risico’s van het invoeren van de generieke maatregel waarmee het afwijken van het Nederlands als opleidingstaal bemoeilijkt wordt, terwijl bijvoorbeeld bepaalde hogescholen en universiteiten voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van internationale studenten. 

De Onderwijsraad uit tevens zorgen over de proportionaliteit, rechtszekerheid en uitvoerbaarheid van de maatregel uit het wetsvoorstel waarmee bestaand anderstalig onderwijsaanbod wordt getoetst. Het gaat hier om een nieuwe toets van bestaande anderstalige opleidingen die in de reguliere macrodoelmatigheidstoets al beoordeeld zijn als doelmatig en de accreditatieprocedure voor nieuwe opleidingen met goed gevolg hebben volstaan. Met een dergelijke nieuwe toets zou het voortdurend onzeker worden of een opleiding in bestaande of aangepaste vorm kan voortbestaan. Vanwege een gebrek aan heldere criteria voor de toets anderstalig onderwijs, is ook zelfregie waarbij instellingen eerst onderling tot afspraken komen over wanneer en op basis waarvan ze afwijken van het Nederlands als opleidingstaal niet goed mogelijk. De Onderwijsraad pleit er dan ook voor criteria voor anderstalige opleidingen of trajecten vast te leggen in een AMvB.

In het advies gaat de Onderwijsraad specifiek in op punten waarop het wetsvoorstel nog nader moet worden doorgedacht en uitgewerkt. Daartoe identificeert de Onderwijsraad drie hoofdvraagstukken die het wetsvoorstel aanpakt. 

  1. Het eerste vraagstuk gaat over het in balans brengen van de instroom van internationale studenten met de beschikbare onderwijscapaciteit. Hogeronderwijsinstellingen ervaren een tekort aan docenten, voorzieningen en huisvesting, wat de onderwijskwaliteit en toegankelijkheid aantast. De Onderwijsraad staat positief tegenover het voorstel tot uitbreiding van de mogelijkheden om een numerus fixus in te stellen, zodat de instroom van internationale studenten bij bepaalde studies beperkt kan worden. Tegelijkertijd bepleit de raad ook de verkenning van andere maatregelen, zoals bijvoorbeeld gedifferentieerde bekostiging van Nederlands- en anderstalige opleidingen, zodat de prikkel om veel (internationale) studenten te werven om bekostiging te ontvangen verdwijnt.  
  2. Het tweede vraagstuk betreft de voertaal van opleidingen. De Onderwijsraad ziet hierin als opdracht voor het hoger onderwijs om én goed verankerd te zijn in Nederland en de Nederlandse taal én om breed internationaal georiënteerd te zijn. Wat de Onderwijsraad betreft moeten hogeronderwijsinstellingen expliciet, inhoudelijk en transparant verantwoording afleggen over de gekozen opleidingstaal via bestaande – maar versterkte – interne en externe verantwoordings- en toetsingsmechanismen. Dit moet vervolgens zorgvuldig gehandhaafd worden. Wat betreft de externe toetsing ziet de raad een rol weggelegd voor de NVAO. 
  3. Het derde vraagstuk richt zich op de beheersing van de Nederlandse taal door studenten. De Onderwijsraad ondersteunt de uitbreiding van de verplichting om de Nederlandse taalvaardigheid te bevorderen, zowel voor studenten en docenten/onderzoekers. De laatstgenoemde groep zou volgens de Onderwijsraad binnen een afzienbare periode het Nederlands op een voldoende niveau moeten beheersen. Dit doet volgens de raad geen afbreuk aan het belang van het beheersen van andere talen voor zowel studenten als docenten/onderzoekers. 
    Specifiek met betrekking tot het mbo steunt de Onderwijsraad de ‘omkeerregeling’ uit het wetsvoorstel, waarmee internationale studenten op mbo niveau 4 een diploma kunnen behalen met een lager niveau voor de Nederlandse taal in ruil voor een hoger niveau voor een moderne vreemde taal. Dit biedt kansen op de arbeidsmarkt en voor vervolgopleidingen. Tegelijkertijd benadrukt de raad dat mbo-instellingen moeten blijven werken aan de Nederlandse taalvaardigheid van internationale studenten, ook om doorstroom naar Nederlandstalige opleidingen in het hoger onderwijs mogelijk te maken.

Kortom, de Onderwijsraad adviseert de minister om het wetsvoorstel verder te doordenken en op specifieke punten aan te scherpen voor een effectieve en evenwichtige aanpak van internationalisering in het onderwijs. De Raad van State zal ook nog een advies over het wetsvoorstel uitbrengen. Het is afwachten hoe de minister hiermee zal omgaan en in welke vorm het wetsvoorstel vervolgens zal worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.