Op 12 juni 2025 is de nieuwe subsidieregeling voor onderwijsregio’s gepubliceerd, waarmee de subsidie voor de kalenderjaren 2026 tot en met 2029 wordt geregeld. De nieuwe regeling (link) wijzigt – en bouwt voort op – de Subsidieregeling landelijk dekkend netwerk onderwijsregio’s (link).
Vanaf 2026 is ongeveer een miljard euro beschikbaar om via onderwijsregio’s te verdelen. In de nieuwe regeling worden de regels en randvoorwaarden vastgelegd, op basis waarvan dat geld aangevraagd kan worden en verantwoord dient te worden. Daaruit ontstaat een gemengd beeld: wij lichten de belangrijkste elementen van de subsidieregeling uit en geven enkele eerste reflecties.
- Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend van 18 augustus 2025 om 09:00 uur tot en met 22 oktober 2025 om 13:00 uur. Bij de aanvraag moet (onder meer) een activiteitenplan, en samenwerkingsovereenkomst en een begroting worden ingediend.
- Voor het activiteitenplan wordt een format beschikbaar gesteld door uitvoeringsorganisatie DUS-I. De penvoerder vraagt de subsidie namens de deelnemende partijen in één keer aan, voor de gehele periode 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029. De uitbetaling van het subsidievoorschot wordt wel verdeeld over de vier jaren: de uitbetaling van de eerste 25% vindt plaats in februari 2026. In februari 2027, 2028 en 2029 volgt de uitbetaling van de overige drie kwarten, mits steeds tot dan toe aan de subsidieverplichtingen is voldaan.
- De aanvraag moet een gedetailleerde uitwerking van de activiteiten bevatten voor het jaar 2026; voor de jaren 2027-2029 mag dit een uitwerking op hoofdlijnen zijn. Hetzelfde geldt voor de begroting. Gelet op de naderende zomervakantie, levert dit een relatief krap tijdspad op. Ook omdat de aanvraag door alle deelnemende bevoegd gezagsorganen dient te worden medeondertekend en zeker als een onderwijsregio nog geen samenwerkingsovereenkomst is gesloten die aan de gestelde eisen voldoet (zie hierna). Daarbij merken we op dat de deelnemende partijen mogelijk (opnieuw) langs hun medezeggenschap moeten voor advies over het aangaan dan wel belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking.
- De onderwijsregio’s dienen een meerjarige ambitie op te stellen gericht op de maatschappelijke regionale opgave van de onderwijsregio. Om de onderwijsregio voldoende tijd te geven om te bepalen welke ambitieafspraken zij willen maken, hoeven deze ambities niet al bij de subsidieaanvraag in 2025 te worden ingediend, maar (uiterlijk) 12 oktober 2026.
- Er is gekozen voor een meerjarige subsidie. Zoals in de toelichting bij de regeling opgenomen: “Nu de onderwijsregio’s gevormd zijn is het belangrijk om gedurende een langere tijd de onderwijsregio’s de ruimte te geven die er nodig is om de ingezette lijn verder door te ontwikkelen en te verbreden.” Weliswaar hebben onderwijsorganisaties geen recht op subsidie (terwijl zij dat ten aanzien van reguliere onderwijsbekostiging wel hebben), maar alle onderwijsregio’s kunnen subsidie aanvragen en als de aanvraag aan de technische eisen voldoet (en alle gevraagde documenten zijn aangeleverd) bevat de subsidieregeling geen weigeringsgronden. Wij zien dit als een verbetering van financiële zekerheid, ten opzichte van de huidige subsidieregeling. Ten opzichte van reguliere onderwijsbekostiging, blijft dit evenwel een onzekere geldstroom. Denk bijvoorbeeld aan het tussentijdse oordeel over in enig jaar aan subsidieverplichtingen is voldaan en de voorwaardelijkheid van een positief oordeel op dit punt voor de uitkering van volgende jaarbedragen. Ook de reeds lopende discussie over de besteding van middelen (aan incidentele of structurele activiteiten) en het aanhouden van reserves (als buffer voor tegenslagen) zal hier niet wezenlijk door veranderen.
- Onderdeel van de subsidieverplichtingen is dat de penvoerder uiterlijk 12 oktober 2026, 2027 en 2028 een bijgewerkt activiteitenplan en bijgewerkte begroting voor het daaropvolgende kalenderjaar indient. Ook moet tussentijds verantwoording worden afgelegd: uiterlijk op 15 februari 2027, 2028, 2029 en 2030 moet de penvoerder een verantwoording over het voorafgaande kalenderjaar indienen.
- In de nieuwe regeling is expliciet opgenomen dat een samenwerkingsovereenkomst moet worden gesloten. Voorheen was dat nog niet met zoveel woorden in de subsidieregeling opgenomen. De nieuwe regeling stelt verschillende eisen aan de samenwerkingsovereenkomst, waarvan de meeste niet verrassen en reeds door de meeste onderwijsregio’s worden gehanteerd. DUS-I zal een format voor een samenwerkingsovereenkomst beschikbaar stellen. Wij zien dat vrijwel alle onderwijsregio’s al afspraken hebben liggen – en indien er nog afspraken gemaakt moeten worden, zal dat een uitdaging zijn voor de uiterste aanvraagdatum van 22 oktober 2025. Verder moet de penvoerder worden gemachtigd om namens de andere deelnemende partijen te kunnen handelen en hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Een machtiging die niet nodig is, nu de penvoerder reeds de enige adressant van de subsidiebeschikking is, maar de positie van de penvoerder als primus inter pares wel bevestigt. Wisseling van penvoerderschap wordt bovendien aan ministeriële goedkeuring onderworpen.
- Een opvallende wijziging in de nieuwe regeling is dat de opleidingsscholen, oftewel de partnerschappen samen opleiden & professionaliseren, niet langer worden genoemd. In de ‘oude’ subsidieregeling werd nog op diverse plekken verwezen naar opleidingsscholen. Niet in de minste plaats omdat voor de vaststelling van de hoogte van het subsidiebedrag alleen studenten/zij-instromers meetelden die hun opleiding op de werkplek volgen binnen een (aspirant-)opleidingsschool. Vanaf 2026 geldt dat alle studenten/zij-instromers die worden opgeleid op vestigingen van de desbetreffende opleidingsregio meetellen voor het vaststellen van de bekostiging. En ook op andere plekken zijn de opleidingsscholen weggeschreven uit de subsidieregeling. In plaats daarvan is de ambitie nu dat 100% van de studenten/zij-instromers wordt opgeleid volgens het Kwaliteitskader Samen Opleiden in de Onderwijsregio. Deze wijzigingen bieden in beginsel de ruimte om de opleidingsscholen volledig te integreren in de onderwijsregio’s, en daarmee een aanvullende laag van bestuurlijk overleg weg te nemen. Tegelijkertijd is onze inschatting dat dit in de praktijk nog allerlei vragen kan leiden, ook aangezien lang niet altijd sprake is van een logische overlap van opleidingsscholen/partnerschappen samen opleiden enerzijds en onderwijsregio’s anderzijds.
- Ook de invulling van de beroepsgroep wijzigt met de nieuwe regeling. Waar in de oude subsidieregeling alleen vertegenwoordigers van de vakbonden onder ‘de beroepsgroep’ werden verstaan, wordt in de nieuwe regeling zowel vertegenwoordigers van de vakbonden als vertegenwoordigers van het onderwijspersoneel als ‘de beroepsgroep’ gezien. Wat de deelname van de beroepsgroep aan de onderwijsregio zou moeten betekenen, wordt ook in de nieuwe regeling niet concreet voorgeschreven. In de toelichting staat opgenomen dat “de deelname van de beroepsgroep is opgenomen om te benadrukken dat een goede betrokkenheid van de beroepsgroep bij de onderwijsregio’s cruciaal is en het belangrijk is dat leraren en schoolleiders vanaf het begin meedoen en een volwaardige stem hebben”. Hoe de beroepsgroep echter precies deelneemt aan een onderwijsregio is vrijgelaten. Dat betekent dat er nog veel ruimte is voor de onderwijsregio’s om hier zelf een weg in te vinden, een en ander met dien verstande dat de betrokkenheid van onderwijspersoneel in de onderwijsregio de deelnemende besturen niet ontslaat van de verplichting om – wanneer instemmings- of adviesrechten aan de orde zijn – de eigen medezeggenschap om instemming dan wel advies te vragen.
- OCW heeft de nieuwe regeling ook aangegrepen om enkele andere subsidieregelingen te integreren in de subsidieregeling voor de onderwijsregio om subsidiestromen te bundelen en versnippering tegen te gaan. Zo worden de Subsidieregeling Statushouders en Oekraïense ontheemden en de stap naar de klas en de Subsidieregeling instroom schoolleiders po van buiten worden per 1 januari 2026 geïntegreerd in de onderwijsregio’s, door het toevoegen van de middelen hiervan aan het subsidieplafond van de subsidie voor de onderwijsregio’s. Verder zijn de ook de middelen bedoeld voor de bestrijding van het lerarentekort in het primair onderwijs in de Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere per 1 januari 2026 geïntegreerd in de subsidieregeling voor de onderwijsregio’s. De onderwijsregio’s gelegen in die zogenaamde G5-gemeenten, die (mede) basisscholen omvatten kunnen aanspraak maken op een aanvullend subsidiebedrag. Nieuw is ook dat onderwijsregio’s gelegen in dunbevolkte gebieden (bevolkingsdichtheid van minder dan 310 inwoners per vierkante kilometer landoppervlakte) aanspraak kunnen maken op jaarlijks een aanvullend bedrag. Zowel voor de G5-gemeenten als de dunbevolkte gebieden geldt dat de onderwijsregio’s die hier aanspraak op kunnen maken staan opgenomen in de bijlagen van de nieuwe regeling, met daarbij de bedragen waarop de betreffende onderwijsregio aanspraak kan maken.
- Het doel van de onderwijsregio’s is subtiel veranderd. Waar het oogmerk van de onderwijsregio eerst was “om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel”, is het oogmerk thans “om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid onderwijspersoneel en het leren omgaan met schaarste aan onderwijspersoneel”. Een wijziging waarmee OCW erkent dat de onderwijsarbeidsmarkt niet volledig maakbaar is en het volledig oplossen van het lerarentekort daarmee niet realistisch.
- De lijst met bestaande onderwijsregio’s is als uitgangspunt genomen voor de mogelijkheid een subsidie aan te vragen voor de nieuwe subsidieperiode. Daardoor liggen de gevormde regio’s in beginsel vast, waarbij de deelnemers van een regio nog wel mogen wijzigen (dus een regio kan nog wel uitbreiden of inkrimpen, maar het vormen van een nieuwe onderwijsregio lijkt niet langer mogelijk).