Vandaag heeft de minister voor primair en voortgezet onderwijs een Kamerbrief gestuurd over zijn voornemen om ook informeel onderwijs (weekendscholen en andere vormen van niet-bekostigd, niet-erkend onderwijs) onder toezicht van zijn ministerie en de onderwijsinspectie te brengen. Wij gaan kort in op de kern van deze Kamerbrief en plaatsen deze in het perspectief van het eerdere advies van de Landsadvocaat. Het echte wetsvoorstel laat nog op zich wachten, maar nu al kan gezegd worden dat de minister zich in een zeer grijs gebied wil begeven en (opnieuw) de vraag welke toegevoegde waarde het aangekondigde wetsvoorstel concreet voor het (informele) onderwijs zal hebben.
Kort gezegd wil de minister een verbod instellen “om aan kinderen in de leeftijd van 4 t/m 17 jaar onderwijs te geven of te doen geven dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie“. Gevoelige materie die raakt aan tal van Nederlandse grondrechten en Europese mensenrechten (vrijheid van meningsuiting, godsdienst en onderwijs). Uit de Brief zelf blijkt al hoe lastig handhaving zal gaan worden, de minister benadrukt namelijk “dat het mogelijk is en blijft orthodox-religieuze visies in het informeel onderwijs over te dragen. (…) Dit houdt in dat het bijvoorbeeld toegestaan blijft om in het informeel onderwijs te bepleiten dat de overtuiging van anderen ‘fout’ is en dat contact met de daaruit voortvloeiende levenswijze moet worden vermeden.“
De minister verdedigt de noodzaak van het wetsvoorstel met de woorden dat hiermee iets mogelijk wordt dat voorheen niet mogelijk was: toezicht op onderwijs achter gesloten deuren. Een opvallende stelling, die zich op zeer grijs gebied begeeft. De landsadvocaat adviseerde eerder al wel dat “een nieuwe norm [kan] worden opgesteld, die meer specifiek aansluit bij het voorkomen van antidemocratische, antirechtstatelijke en anti-integratieve uitingen” maar voegde daar ook het volgende aan toe: “Een zelfstandige wet maakt niet dat het vanuit mensenrechtelijk perspectief eenvoudiger wordt om in te grijpen bij informele lesinstituten.“
Bij het uitwerken van de wet zal het ministerie spitsroeden moeten lopen. En dan nog is de vraag of het beoogde, nieuwe instrumentarium daadwerkelijk zal bijdragen aan een vermindering van wat de wet wil verbieden (onderwijs te geven of te doen geven dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie). Wij wachten het wetsvoorstel (aangekondigd voor het najaar 2023) af.